Sentences


This local copy which is for quick reference only doesn't contain sound files. If you want listen pronouncuiation of all listed words you should access original page at http://www.blue.demon.nl/dutch/sentenc.htm

 
Ik ben niet ziek I am not sick
Het is vies It is dirty
Zij is niet rijk She isn't rich
Hij is dom He is dumb
Jij bent lief You are sweet
Wij hebben geld. - We have money.
Jullie zijn arm. - You (multiple) are poor.
Zij zijn niet gek. - They aren't crazy.
Hij gokt niet. - He doesn't gamble.
Zij is niet klein. - She isn't small.
Ik ben dun. - I am thin.
De man kijkt naar het kind. - The man looks at the child.
Hij kust de vrouw. - He kisses the woman.
Jullie kijken door het raam. - You look through the window.
Jij ziet de hond. - You see the dog.
Wij kijken door een raam naar de kat. - We look through a window to the cat.
Ben jij vies? Nee, ik ben niet vies. - Are you dirty? No, I'm not dirty.
De man en de vrouw zitten op een stoel. - The man and the woman are sitting on a chair.
Ik sta in het huis. - I'm standing in the house.
Jij loopt, hij staat en ik zit. - You walk, he stands and I sit.
Ja, jullie zingen mooi. - Yes, you sing beautiful.
De kinderen kussen oma in de auto. - The children kiss grandma in the car.
Waar zijn de lepels en de vorken van de zoon? - Where are the spoons and the forks of the son?
Hij geeft de messen aan opa. - He gives the knifes to grandad.
Oma's en opa's hebben foto's van de kinderen aan de muur. - Grandmas and grandads have pictures of the children on the wall.
Ik ga naar bed. - I'm going to bed.
Moeder en vader hadden twee bedden in de slaapkamer. - Mother and father had two beds in the bedroom.
Wat is er? - What's the matter?
Er stond een bank in de zitkamer. - There was a couch in the sitting-room
Waarom heb je gehuild? - Why have you cried?
Hoe heb je dat gedaan? - How have you done that?
Wat is er gebeurd? - What has happened?
Ruud, kom je naar beneden? - Ruud, are you coming downstairs?
Waarom bent u in de hal geweest? - Why have you been in the hall?
Ik heb moeder elf boeken gegeven. - I have given mother eleven books.
De hond heeft de kat onder de tafel ontdekt. - The dog has discovered the cat below the table.
Spreekt u Engels? - Do you speak English.
Ik kan Nederlands lezen en schrijven. - I can read and write Dutch.
Ken jij Johanna? - Do you know Johanna?
Weet jij waar mama is? Ze is niet boven in bed. - Do you know where mom is? She is not upstairs in bed.
Heeft u begrepen wat ik in het Nederlands zei? - Have you understood what I said in Dutch?
Jullie hadden achtentachtig potloden en pennen. - You had eighty eight pencils and pens
Kunt u mij het boek geven? - Can you give me the book?
Hij heeft het gele huis rood geverfd. - He has painted the yellow house red.
Zij typte een brief aan hen op mijn computer. - She typed a letter to them on my computer.
In de tuin staan rode, gele en blauwe bloemen. - In the garden are (stand) red, yellow and blue flowers.
Jullie brood is voor jullie, hun brood is voor hen, en mijn brood is voor mij. - Your bread is for you, their bread is for them, and my bread is for me.
Alle kinderen zijn lief. - All children are sweet.

-
Back to main